De democratische rechtsstaat


Bedreigingen voor de democratische rechtsstaat.

Afnemend draagvlak en vervreemding van fundamentele westerse waarden


Jos Klink, Bram Teerds en At van Rijsdam



Inleiding

Albert Einstein ergerde zich aan burgers die geen enkele kennis hadden van zelfs maar de meest elementaire beginselen van de technologische uitvindingen die zo’n belangrijke rol speelden in hun dagelijkse leven. Die ergernis verwoordde hij in zijn toespraak bij de opening van de tentoonstelling over radio en grammofoon, op 22 augustus 1930 te Berlijn:

 

‘Sollen sich auch alle schämen, die Gedankenlos sich der Wunder der Wissenschaft und Technik bedienen und nicht mehr davon geistig erfasst haben als die Kuh von der Botanik der Pflanzen, die sie mit wohlbehagen frisst’ [i].

 

Einsteins kritiek is actueler dan ooit nu we - meer dan tachtig jaar later - een ontwikkeling in de wetenschap en technologie hebben doorgemaakt die uniek is in de geschiedenis. Er bestaat dan ook geen enkele twijfel over de betekenis van de ontdekkingen van de beta-wetenschap voor ons dagelijkse bestaan.

Dit roept de vraag op of ook de maatschappij- en geesteswetenschappen zo bepalend zijn geweest voor de menselijke vooruitgang. Hun bijdragen aan de ontwikkeling van de democratische rechtsstaat - die de kwaliteit van leven in ons deel van de wereld evenzeer positief heeft vormgegeven en bepaald - staat echter buiten kijf. Voortbordurend op Einsteins kritiek is het wel de vraag of we nog beseffen wat die democratische rechtsstaat inhoudt en bovenal op welke primaire grondslagen deze is gebaseerd. Heeft de democratische rechtsstaat überhaupt nog wel draagvlak? Is het ontbreken van kennis en draagvlak er mogelijk de oorzaak van dat de media steeds vaker berichten over een falende overheid en corrupte bestuurders [ii], of is sprake van een algemeen maatschappelijke trend om de overheid kritisch te benaderen? Inmiddels wordt breed onderkend dat een goed functionerende rechtsstaat geen gegeven is maar vraagt om doorlopend juridisch, politiek en maatschappelijk onderhoud; zo werd enkele jaren geleden de Commissie Uitdragen Kernwaarden Rechtsstaat ingesteld die in februari 2008 verslag uitbracht met een groot aantal suggesties om burgers meer vertrouwd te maken met de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat. Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid bemoeit zich actief met het onderwerp, getuige het grote aantal onderzoeken en projecten op het terrein van Governance, Rechtsstaat en Burgerschap[iii]. Daarnaast luiden individuele wetenschappers de noodklok over het functioneren en voortbestaan van de rechtsstaat [iv].

 

Hoewel onderzoek naar de opvattingen van burgers over de rechtsstaat wisselende beelden oplevert [v], zijn de signalen over bedreigingen overduidelijk: alleen al het aantal berichten in de media is te groot om niet serieus te nemen. Wij onderzoeken in dit essay welke ontwikkelingen, casu quo maatschappelijk fenomenen, (negatief) inwerken op het functioneren van de democratische rechtsstaat. Door deze in een verband te plaatsen hopen we een handreiking te geven voor verdere analyse en onderzoek.

 

De (democratische) rechtsstaat

Het woord ‘rechtsstaat’ doet pas in de negentiende eeuw opgeld, maar het denkbeeld stamt uit de achttiende eeuw [vi]. Het begrip ‘democratische rechtsstaat’ ontstaat later, tijdens de opkomst van de parlementaire democratie. Nu is een democratie niet per definitie een rechtsstaat en een rechtsstaat niet per definitie een democratie [vii]. Wel wordt de liberale democratie, als dominante regeringsvorm in de westerse wereld, veelal gelijkgesteld aan de democratische rechtsstaat[viii].

Over de democratische rechtsstaat en zijn beginselen is echter al zoveel geschreven dat we er in dit artikel weinig aan hoeven toe te voegen [ix]. Vrijwel alle omschrijvingen leggen de nadruk op de wet (met het legaliteitsbeginsel), de onafhankelijke rechtspraak, het bestaan van democratische procedures, het burgerschap als ambt en – uiteraard - de machtenscheiding. De definitie van de staatsmachten is in de loop der tijden wel aan verandering en discussie onderhevig geweest. Werd aanvankelijk nog uitgegaan van de instituties bestuur, parlement en rechtspraak [x], later werd daar ook de ambtelijke organisatie als vierde macht aan toegevoegd. De bestuurskunde hanteerde eerder dan de juridische wetenschap – ook binnen het leerstuk van de machtenscheiding – een materieel machtsbegrip, waarmee vanzelfsprekend de positie van de ambtelijke organisatie (de bureaucratie) naar voren kwam als een essentieel onderdeel van macht en als een risico van machtsgebruik binnen de staat. Gelijktijdig werd daarmee de werkelijkheid gesimplificeerd, omdat de ambtelijke organisatie is opgebouwd uit een veelheid van suborganisaties met verschillende visies en belangen [xi]. Inmiddels is het nauwelijks meer een discussiepunt dat de traditionele leer van de trias-politica, met zijn onderscheid naar de drie onderscheiden staatsmachten, achterhaald is - vooral omdat sinds de opkomst van de moderne verzorgingsstaat de grens tussen staat en maatschappij steeds meer is vervaagd [xii]

 

De ontwikkeling en het functioneren van de rechtsstaat bevindt zich sowieso in een doorlopende interactie met constitutionele en maatschappelijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen vormen geen lineair proces van vooruitgang, maar zijn een continue strijd tussen macht en emancipatie, - een visie en ontwikkelingsopvatting die centraal staat in Couwenbergs constitutionele ontwikkelingstheorie, onder andere vastgelegd in zijn studie ‘Modern Constitutioneel Recht en emancipatie van de mens’ [xiii].

Het machtsstreven zorgt voor orde, stabiliteit en ordening, maar is ook een potentiële bedreiging omdat het kan ontaarden in machtsbehoud, machtsmisbruik en repressie. Het emancipatiestreven is daarom net zo belangrijk voor de maatschappelijke ontwikkeling en –stabiliteit, daar het als reactie op het machtsstreven en de machtsconsolidatie van politieke-, economische- en culturele elites garant staat voor de rechten en de vrijheden van individuen en groepen. Een negatief kenmerk van het emancipatiestreven is dat het evenzeer kan vervallen tot machtsstreven zodra zijn vertegenwoordigers hun doelstellingen hebben bereikt en onderdeel zijn geworden van de gevestigde orde. Dit roept nieuwe emancipatiebewegingen op en staat daarmee aan de basis van een voortgaande dialectische ontwikkeling van de instituties van staat en maatschappij.  Dit is een universeel verschijnsel dat zich voordoet in alle staats- en maatschappijvormen, ongeacht de fase van hun constitutionele ontwikkeling, aldus Couwenberg xiv].

Ook organisaties of bewegingen die zich bedienen van geweld en omringen met de emancipatorische retoriek van de bevrijding van een land of volk, streven uiteindelijk maar één doel na: de verwerving van de macht [xv]. Zelfs kan het dreigende verlies van macht en het bijbehorende geweldsmonopolie zover gaan dat men bereid is alles met zich mee te sleuren in een proces van (zelf)vernietiging, in plaats van alle verworvenheden af te staan en zich te schikken in een nieuwe constellatie, - iets wat op beklemmende wijze is beschreven door Franz Kafka in zijn verhaal ‘In der Strafkolonie’ [xvi]

.

Gevoed door het bovenstaand geschetste machts- en emancipatiestreven werken diverse maatschappelijke fenomenen in op de werking van de rechtsstaat en staan als gevolg daarvan ook aan de basis van een eventuele crisis. Deze fenomenen worden in onderstaande paragraaf verder beschreven.

 

Maatschappelijke fenomenen: ontwikkelingen en bedreigingen

In figuur 1 worden zestien van dergelijke fenomenen benoemd, en weergegeven hoe zij elkaar beïnvloeden. Allereerst onderscheiden we drie min of meer exogene fenomenen: specialisatie, taboeïsering (van het machtsbegrip) en economisering. We kwalificeren deze als exogeen omdat zij hun oorsprong vinden in een meer algemene (mondiale) maatschappelijke ontwikkeling en van daaruit inwerken op het functioneren van de staat en zijn instituties.















































Specialisatie, in het bijzonder de groei van wetenschappelijke kennis, heeft zowel positieve als negatieve effecten. Het fenomeen heeft niet alleen geleid tot een spreiding van kennis en macht (nr.1 in het schema), en de machtspositie van elitegroepen verzwakt, maar ook de traditionele taakuitvoering door de staat geërodeerd (nr.3) [1], met een verzwakking van de macht van diezelfde staat tot gevolg. Daar staat tegenover dat het binnen overheidsorganisaties de positie van het ambtelijk apparaat als factor van deskundigheid heeft versterkt, niet zelden ontaardend in bureaucratisme -een vorm van doorgeschoten vorm van bureaucratie (nr.2).


Sinds de jaren zestig van de 20e eeuw is ook een taboeïsering van het machtsstreven zichtbaar [2]. Een merkwaardig fenomeen omdat staat en maatschappij niet kunnen bestaan zonder een adequate operationalisering van macht en het daaraan ten grondslag liggende machtsmotief. Sterker, macht binnen organisaties, ongeacht of deze van publiekrechtelijke

of commerciële aard zijn, blijkt onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk te zijn. Daarbij kan machtsgebruik zelfs op zijn kwaliteiten worden beoordeeld [3]. De Franse politiek filosoof Charles Lefort ziet het machtsvraagstuk bovendien als essentieel voor de analyse van elke staats- en maatschappij-inrichting en samenvallend met het begrip politiek. Kenmerk van de macht in een democratie is volgens Lefort dat zij een ‘lege plaats’ is, wat in dezen betekent dat de macht nooit persoonlijk aan iemand is gebonden en – in de ideale situatie - altijd tijdelijk is [4].

Taboeïsering en ontkenning van het machtsstreven leiden er dus toe dat een wezenlijk kenmerk van de rechtsstaat wordt veronachtzaamd en een mogelijke voedingsbodem wordt voor maatschappelijke ontregeling.


Economisering is een andere exogene kracht. Hiermee doelen we op het markt- en bedrijfsmatig denken dat sinds de jaren tachtig een sterke invloed op het overheidsbeleid en de organisatie van de overheid heeft uitgeoefend. Twee ontwikkelingen zijn daarbij van belang:

  1. Afstoting en privatisering van taken die voorheen door de overheid of in ruimere zin door de publieke sector werden uitgevoerd;
  2. Een verzakelijking van de overheid zelf, door binnen de ambtelijke organisatie een veelheid aan bedrijfsmatige en bedrijfseconomische principes en instrumenten in te voeren.

Ad a. Hierbij moeten we beseffen dat de wijze waarop een samenleving economisch is georganiseerd niets zegt over het functioneren van de rechtsstaat. Opvattingen over de economische orde zijn primair een politiek standpunt dat binnen de kaders van de democratische procedures van de rechtsstaat kan worden ingebracht en geoperationaliseerd. Het is wel een gegeven dat via de verzelfstandiging en privatisering van publieke taken de invloed van regering en parlement op de economische orde is afgenomen. Daarmee zijn ook de mogelijkheden om de uitkomsten van het economisch proces te beïnvloeden ingeperkt met machtsafname als uiteindelijke consequentie [5] (nr.3).

Ad b. De invoering van bedrijfsmatige principes en bedrijfseconomische instrumenten binnen overheidsorganisaties is gelegitimeerd vanuit de gewenste doelmatigheid van het overheidshandelen. Die doelmatigheid zou in ernstige mate worden gehinderd door bureaucratische gewoonten en stroperigheid. Op zich is met dat doelmatigheidsstreven niks mis, maar de ironie wil dat het werken met die nieuwe principes en instrumenten noopte tot het maken van strakke afspraken, procedures en regels waarmee een nieuwe golf van bureaucratisering een feit was (nr.2) [6]. Dat bureaucratie vanuit wetenschappelijk-sociologische perspectief noodzakelijk is, is geen punt van discussie, maar waar dit doorslaat in bureaucratisme dreigt een frustratie van de relatie van overheidsorganisaties met burgers en bedrijven.

 

Het streven naar machtsbehoud (nr.5) is, zoals we bovenstaand al opmerkten, een kenmerk van (zittende) elites. We komen daarbij aan bij één van de meest besproken bedreigingen van de rechtsstaat: corruptie (nr. 6). De vraag hoe corruptie zich ontwikkelt en verspreidt is moeilijk te beantwoorden. Culturele verschillen maar ook psychologische factoren spelen een rol waarbij niet alleen het machtsspel relevant is, maar ook een aan de verwerving van macht gelieerde exponentiële groei van eigendunk en het eigen gelijk [7]. De afname van politieke macht in het maatschappelijk en economisch veld, als gevolg van privatisering en afstoting van overheidstaken, is eveneens een risico. Het machtsmotief zal zich dan (nog sterker) concentreren op het behoud van de eigen ingeperkte positie, waarbij de grens van het juridisch toelaatbare sneller wordt overschreden dan voorheen, bijvoorbeeld door oneigenlijke beïnvloeding en machtsuitoefening buiten de normale regels van de rechtsstaat om.


Een minder kwalijk gevolg, maar wel in strijd met het principe dat publieke ambten toegankelijk zijn voor allen is de politisering van de ambtelijke organisatie (nr. 8). In de loop der jaren is het meer en meer gewoon geworden dat binnen ambtelijke organisaties veel benoemingen een politiek karakter hebben. Aldus ontstaan ‘verpolitiekte’ overheidsorganisaties waarbij de dominantie van één partij kan leiden tot een weinig zelfkritische monocultuur [8]. En het gaat nog verder: terwijl ambtenaren lid zijn van een politieke partij bevolken politici en oud-politici ambtelijke en semi-ambtelijke functies in nauw aan de overheid gelieerde organen, zo constateert Gerard van Westerloo in zijn studie naar de werking van de Nederlandse democratie [9].

 

Waar het publieke domein politiseert is het niet zo verwonderlijk dat instrumentalisme ten behoeve van realisatie van politieke doelstellingen de boventoon gaat voeren (nr.10) en zich uit in adhoc wetgeving (nr.11). Nu is instrumentalisme een veel voorkomend fenomeen in wet- en regelgeving waar in feite ook niets mis mee is, zolang het de ordenings- en beschermingsfuncties van het recht en daarmee ook de ‘geest van de wet’ niet overwoekert [10].

 

Kennis (nr.4) heeft de afgelopen decennia sterk aan status ingeboet. Waarschijnlijk is dit ingegeven door de sterke associatie van kennis met macht. Eigenlijk ligt een verbreding en intensivering van kennis door de toegankelijkheid van het onderwijs te vergroten voor de hand als vertrekpunt voor de spreiding van macht. Dit geschiedde vanaf de jaren zestig ook in opvallende mate, maar in de jaren daarop volgde een verschraling van de inhoudelijke componenten van het onderwijs, zichtbaar als het product van diverse onderwijshervormingen (nr.7) [11]. Het gevolg is een onderwijssysteem waar de nadruk ligt op het proces en niet langer op inhoud. Een ontwikkeling die ook in de wetgeving en rechtspraak zichtbaar is in een accentuering van het formele recht ten koste van het materiële recht [12].

 

Waar onderwijs inhoudelijk verzwakt, kan ook een tekort aan burgerschap ontstaan (nr.9). Vooral in die situaties waarin het onderwijs aanvankelijk een belangrijke plaats innam in het doceren en verspreiden van kennis over de rechtsstaat.

Burgerschap wordt in dit geval omschreven als de wijze waarop de burger zijn plichten als burger van de staat uitoefent, op zijn minst door gebruik te maken van het actieve kiesrecht en kennis te hebben van de normen en beginselen van de rechtsstaat. Een verzwakkend burgerschap ligt aan de basis van een dalende opkomst bij verkiezingen, een wantrouwen jegens de politiek en uiteindelijk een afnemend draagvlak voor het politiek gezag (nr.12). Daarbij dient te worden opgemerkt dat het draagvlak voor de Nederlandse democratie weliswaar hoog is, zoals recent onderzoek van het SCP uitwees, maar dat er daarentegen veel wantrouwen bestaat jegens politici [13].

 

Tenslotte onderscheiden we nog de aversie tegen de bureaucratie (nr.13), i.c. het ambtelijk apparaat. Waar een permanent wantrouwen jegens ambtenaren is ‘geïnstitutionaliseerd’ in het gedachtegoed van burgers, zonder zich daadwerkelijk te interesseren voor het nut en betekenis van het ambtelijk functioneren, wordt het geloof in de rechtsstaat en zijn functioneren ondergraven. Opvallend in dezen zijn de negatieve associaties die het woord bureaucratie in de loop der jaren heeft gekregen, terwijl het vanuit sociologisch perspectief van een gehele andere betekenis en orde is [14]. Er ligt hier ook een duidelijke relatie met fenomeen nr.2, bureaucratisme. Een rechtsstaat dient een balans te vinden in de mate waarin de bureaucratie gebruikt voor de organisatie van zijn overheidsinstituties en de relatie met zijn burgers.

 

De historische context: Skolimowski en veranderende positie van de waarden

Wat heeft de rechtsstaat nodig om te overleven, zich te wapenen tegen mogelijke destructieve effecten van de maatschappelijke fenomenen, zoals hierboven geschetst? Een normen- en waardendebat? Jaren geleden ontaardde dat in begripsonduidelijkheid en –verwarring, aldus de politiek filosofen Hans Kribbe en Luuk van Middelaar in NRC-Handelsblad [15]. In een zeer lezenswaardig artikel gingen zij destijds in op het relevante verschil tussen waarden en normen; naar hun mening een belangrijk onderscheid, temeer daar in het toenmalig maatschappelijk debat beide begrippen tot een eenheid leken te zijn versmolten. ‘Simpel gezegd zou men onder waarden al die zaken kunnen verstaan die mensen van ultiem belang vinden in hun leven. Het zijn de doelen die richting geven aan onze voorkeuren en daarmee aan ons handelen’, zo schrijven beide auteurs. Een logische consequentie hiervan is dat waarden weliswaar het leven zin geven, maar niet verplichtend zijn en bovenal geen voorwaarde zijn voor normbesef, waarbij normen staan voor verplichtende gedragsregels. Denk bijvoorbeeld aan de excessen die religieuze overtuigingen met zich mee hebben gebracht.  Daarentegen kunnen mensen met verschillende waarden zich aan dezelfde normen houden, zodat ze toch vreedzaam samenleven.

 

De Pool Henryk Skolimowski – voormalig hoogleraar filosofie aan onder andere de universiteit van Michigan – heeft in één van zijn publicaties de historische positie van waarden is samenhang met het begrip kennis aan de orde gesteld [16]. Hij gaat daarbij in historische zin uit van vier grondstellingen:

 

  1. De eerste grondstelling is het standpunt uit de klassieke oudheid zoals verwoord door Plato: waarden en kennis zijn samengesmolten; het ene is noch overheersend over, noch ondergeschikt aan het andere. Plato geloofde in de eenheid van waarheid, goedheid en schoonheid. Binnen zijn kosmos zijn waarden en kennis twee aspecten van dezelfde realiteit; kennis is niet waardevrij en waarden kunnen niet los worden gezien van kennis.
  2. De tweede grondstelling is afkomstig uit de middeleeuwen: kennis is weliswaar versmolten met waarden, maar tegelijkertijd is kennis ondergeschikt aan waarden, die door de Kerk zijn bepaald. Kennis staat ten dienste van en moet overeenstemmen met waarden die bij voorbaat als oppermachtig worden geaccepteerd.
  3. De derde grondstelling vindt haar basis in de Renaissance: er wordt een scheidslijn aangebracht tussen kennis en waarden zonder dat er echter sprake is van suprematie van één van beide.
  4. De vierde grondstelling is die van het klassieke empirisme en van zijn meer recente uitlopers: het positivisme uit de 19e eeuw en het logisch- of neo-positivisme in de 20e eeuw. Dit uitgangpunt brengt een scheiding aan tussen waarden en kennis. Door echter het hoogste belang te hechten aan kennis van fysische verschijnselen en door te stellen dat waarden geen echte kennisinhoud hebben, leidt dit standpunt noodzakelijkerwijs tot het overwicht van kennis over waarden.

 

Het is evident dat deze vier grondstellingen een historische overgang te zien geven van het ene (culturele) tijdperk naar het andere. De 4e grondstelling gaat op voor de huidige tijd. We kunnen ons afvragen of  – in aanvulling op Skolimowski – na de tweede wereldoorlog inmiddels niet een 5e grondstelling van toepassing is geworden waarbij kennis ondergeschikt is geworden aan het machtsmotief en de betekenis van waarden nog meer naar de achtergrond is verdwenen.  Dit uit zich, zoals we op de voorgaande pagina’s reeds aan de orde stelden, tot verschraling van het onderwijs en een maatschappij waarbij mensen met de meeste vaardigheden, en dus niet de meeste kennis, het grootste maatschappelijke succes tot stand brengen. Zo ontstaat een volledig op de procesmatige aspecten van het menselijk handelen gerichte samenleving waarin het empirisme een intellectuele orthodoxie is geworden, dienstbaar aan het machtsstreven. Wat rest is een leegte aan waarden in de samenleving, maar ook binnen het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, vooral in de alpha- en gammawetenschappen. Frappant in dezen is dat methodologische verdieping een steeds schaarser goed wordt [17], en in wetenschappelijke tijdschriften steeds minder plaats is voor theoretische beschouwingen.


Het is lastig een verklaring te geven voor de afwisseling van de culturele fasen zoals die door Skolimowski naar voren zijn gebracht. Duidelijk is wel dat het functioneren van en de beeldvorming over de rechtsstaat onderhevig zijn aan het statusverlies van waarden. De rechtsfilosoof Andreas Kinneging stelde recent nog eens de eerder gebezigde theorie aan de orde dat het vooral de landen zijn met een protestante achtergrond die de meest succesvolle rechtsstaten van de wereld hebben gecreëerd. De af te leggen rekenschap aan God stond aan de basis van een ongekende stimulans van het persoonlijk geweten die de betreffende samenlevingen in staat heeft gesteld daadwerkelijk een rechtsstaat tot stand te brengen, aldus Kinneging [18]. Dat juist de betekenis van het protestantisme meer en meer is vervaagd is in dezen een veeg teken, maar of het de verklaring is van de ontwikkeling van de laatste jaren blijft natuurlijk de vraag, zo stelt Kinneging.

 

Nederland en het verval van de natiestaat.

De in de vorige paragrafen beschreven ontwikkelingen zijn in meer of mindere mate terug te zien in alle moderne westerse democratische rechtsstaten. Er is echter nog een fenomeen dat zich vooral in Nederland uit en daarom aparte aandacht verdient; een afkeer van de nationale identiteit en daarmee ook van de eigen natiestaat. In Civis Mundi wordt dit vraagstuk met enige regelmaat aan de orde gesteld, in jaarboeken maar ook in afzonderlijke artikelen [19].

Feit is dat – zoals ook PvdA-ideoloog R. Cuperus constateert – Nederland kampt met een elite die zich van het eigen land heeft afgekeerd en bekeerd tot een vorm van ‘wereldburgerschap’ die het ontslaat van alle verantwoordelijkheid [20]. Of, zoals publicist en hoogleraar Paul Scheffer het verwoordde: ‘Ze kennen de weg in Manhattan, maar zijn hier nog nooit de ringweg overgestoken om te zien hoe het er in wijken met veel migranten aan toe gaat. Ze zijn goed in het verzamelen van airmiles, maar hebben nog nooit de metro naar de Bijlmer genomen’. [21]

Op de één of andere merkwaardige wijze is daarmee ook een breder verbreid idee ontstaan dat we de nationale staten als organisatie van mensen en instituties achter ons hebben gelaten. Weinigen lijken zich echter de vraag wat er voor die nationale staten in de plaats komt. Een federale Europese Unie? Laten we het hopen, maar die federatie zal dan de opmaat zijn naar een nieuwe Europese staat die zich uiteindelijk noodgedwongen zal ontwikkelen tot een natiestaat. Willen we de principes van de rechtstaat vormgeven, dan ontkomen we niet aan een begrensd samenwerkingsverband met een bijbehorende identiteit; begrenzing en samenwerking, een tweetal elementaire beginselen van een staatsverband [22]. Ook de scepsis over de toekomst van de natiestaat legt een bijl aan de wortels van de rechtsstaat, een proces dat nog wordt versterkt als de elites zich niet meer verbonden voelen met een begrensd territorium en zich ontwikkelen tot rondreizende ‘wereldburgers’ die zich bevinden op plaatsen waar zij het minst worden lastig gevallen met verantwoordelijkheden. Voor het bestaan van een georganiseerd staatsverband en een functionerende democratische rechtsstaat is betrokkenheid van diezelfde elite, echter van essentieel belang.

 

Tenslotte

Keren we terug naar het onderwerp van dit essay, dan zouden we de rechtsstaat een waarde kunnen noemen, die gediend is bij de naleving van de normen die hij zelf stelt. Misschien vinden we daarin een andere belangrijke verklaring voor de crisis van de rechtsstaat: waarden worden breed gedragen naarmate ze overtuigender zijn als levensdoel. De rechtsstaat is een waarde die de laatste decennia steeds meer is onderbouwd en verdedigd aan de hand van een abstracte juridische rede. De rechtssocioloog M. Hartogh verklaart het afnemende draagvlak uit het feit dat de rechtsstaat als waarde niet meer in aansprekende beelden wordt verkocht; er is sprake van een vervreemding. We hebben een nieuwe marketing van de rechtsstaat nodig, die ons zijn geschiedenis en betekenis weet te verkopen, zoals tegenwoordig duurzame producten - gefabriceerd volgens oude methoden en ontwerpen - de grootste commerciële successen boeken [23].

 

Daarnaast valt een brede maatschappelijke behoefte te constateren aan reflectie. Voor elk mens als individu of in groepsverband is dat bij tijd en wijle uiterst zinvol: kritisch stilstaan bij het eigen en andermans functioneren, bij het reilen en zeilen van de samenleving en je eigen werkzaamheden. Dit krijgt nog meer betekenis als zo’n reflectie in een toekomstperspectief kan worden geplaatst. In de aanhef van de door verschillende universiteiten al enige jaren georganiseerde opleiding “filosofie en bedrijf” wordt aangegeven dat er binnen het bedrijfsleven en de overheid een toenemende behoefte is aan mensen die oog hebben voor het geheel, die geleerd hebben over de grenzen van het specialisme heen te kijken en die in staat zijn tot kritisch denken [24].  Die behoefte komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Of deze nu direct of indirect gevoed is en waardoor, is niet onmiddellijk te beantwoorden, maar zal in z’n totaliteit moeten worden afgezet tegen ontwikkelingen en nieuwe denkwijzen in de samenleving als geheel.


Noten

[1] Couwenberg (1984), op.cit. blz. 17.

[2] Couwenberg (1984), op.cit. blz.19.

[3] Zie voor de noodzakelijkheid en aanwending van macht en de betekenis van politiek handelen binnen organisaties: Hetebrij, M. (2008), Macht en politiek handelen in organisaties. Van Gorcum, Assen.

[4] Recent is een groot aantal essays van Lefort verschenen in Nederlandse vertaling, die wij in dit artikel als bron hanteren: Lefort, C. (2016), Wat is politiek? Boom Klassiek, Amsterdam.

[5] Zie voor een aantal voorbeelden en hun gevolgen: Chavannes, M. (2009), Niemand regeert. Uitgeverij NRC-boeken, Rotterdam. Meer specifiek over de gevolgen van de ideologie van de vrije markt: Achterhuis, H.  (2010), De utopie van de vrije markt. Lemniscaat, Rotterdam.

[6] Klink, A. (Jos) (2005), De bureaucratisering van de bedrijfsvoering, in: Overheidsmanagement, 2005/4.

[7] Pol, E. van de (2015), Corruptie en macht: de praktijk in vijf aspecten, in: CivisMundi digitaal, # 30, april 2015.

[8] Zie bijvoorbeeld over de situatie in de gemeente Amsterdam, enkele jaren geleden: Bouwman, R., R. Groothuizen, S. Kuipers e.a. (2008), Amsterdam draait door, in: HP De Tijd, 8 februari 2008, blz. 24-33.

[9] Westerloo, G. van (2004), Niet spreken met de bestuurder. De Bezige Bij, Amsterdam. blz. 254.

[10] Dit is de kern van het magnum opus van de betreurde Willem Witteveen: (2014), De wet als kunstwerk. Boom, Amsterdam.

[11] In de jaren zeventig werd deze ontwikkeling al aan de orde gesteld in de publicaties van de cultuurfilosoof C.W. Rietdijk. Zie onder andere: Rietdijk, C.W. (1977), De contra-revolutie tegen de rede, deel II. Atheneum-Polak & Van Gennep, blz. 200 e.v. Voor meer recente publicaties: Truijens, A. (2008), Wij eisen les! Meulenhoff, Amsterdam.

[12] Voor een dergelijke constatering met betrekking tot het bestuursrecht: Mans, R. (2009), Verlies en herstel van overheidsgezag, in: Nederlands Juristenblad, 06 02 2009, afl. 5, blz.309-314.

[13] Ook uit onderzoek onder allochtonen valt niet eenduidig af te leiden dat immigranten de beginselen van de democratische rechtsstaat afwijzen. Zie hiervoor: Woestenburg, N. (2009), op.cit.

[14] Zie hiervoor bijvoorbeeld: Bekke, A.J.G.M. (1990) De betrouwbare bureaucratie. Inaugurale rede, Rijksuniversiteit Utrecht.

[15] Kribbe, H. en L. van Middelaar (2004), Het gaat niet om de waarden van wildplassers, zwartrijders en uitkeringsfraudeurs, het gaat om normen. In: NRC-Handelsblad, 3/4 januari 2004.

[16] Skolimowski, H. (1985),  Ecofilosofie, schets van een nieuwe manier van leven. Thieme, Nijmegen.

[17] Een constatering die de filosoof Wim Klever al meer dan een kwart eeuw geleden deed met betrekking tot de economische wetenschap: Klever, W.N.A. (1989), Economische methodologie vandaag. In: Economisch Statistische Berichten, 29-3-1989.

[18] Kinneging zei dit bij zijn lezing in het kader van het symposium Koninkrijk der Nederlanden: contouren van de derde eeuw, waarvan een samenvatting is terug te vinden in: Kinneging, A. (2015), Ook Nederland kan ontaarden in een tirannie, in: Nederlands Dagblad, 2 oktober 2015.

[19] Wat betreft de Civis Mundi-jaarboeken, zie onder andere: Couwenberg, S.W. (red) (1980), De Nederlandse natie. Prisma, Utrecht.

[20] Cuperus, R.  (2009), De wereldburger bestaat niet. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, blz. 276.

[21] Zie het interview met Scheffer in het Nederlands Dagblad van 15 april 2016: ‘De grens is bereikt’.

[22] Dit is ook de kern van een recente publicatie van Paul Scheffer: (2016), De grenzen van de grens. De Bezige Bij/Lemniscaat.

[23] Hartogh, M. (2007), Van bloedeloze naar beeldende rechtsstaat, in: Bestuurskunde, 2007-1. Blz. 37-45.

[24] Natuurlijk bieden de al jarenlang bestaande disciplines als rechtsfilosofie en rechtssociologie mogelijkheden om juridische- en beleidsvraagstukken aan een kritisch en breed onderzoek te onderwerpen. Maar veelal is zo’n onderzoek gericht op concrete casussen (abortus, euthanasie), brengt daarmee een maatschappelijke discussie op gang, maar is niet gericht op een samenhangend geheel.  


In het digitale tijdschrift Civis Mundi is dit artikel ook gepubliceerd. Link